Hoerenlopers over de vloer
De brand in de Voorstraat in Utrecht doet me denken aan hoerenlopers. Niet omdat in de krant het hoerenpand netjes bordeel wordt genoemd. Nee, ik denk aan de hoerenlopers die wij over de vloer kregen.
Voorstraat 17
Het was in mijn jeugd bij velen bekend en bij even zovelen niet: in het pand boven de slager aan de Voorstraat 17 zaten hoeren. Wij woonden in het straatje ervoor, de Wittevrouwenstraat. Een straatje waarvan zelfs veel Utrechters dachten dat de Voorstraat daar begon.
De Wittevrouwenstraat is echter het straatje tussen de Biltstraat en de Voorstraat. Het is genoemd naar het Wittevrouwenklooster dat daar ooit stond. En je had er, toen Utrecht nog slechts tussen de stadsmuren bestond, de Wittevrouwenpoort als toegang tot de stad.
Wittevrouwenstraat 17
We hebben regelmatig gehad dat hoerenlopers aanbelden. Ik heb lang gedacht dat het kwam vanwege de verwarring over het begin van de Voorstraat. Want hoe communiceerden hoerenkasten hun nering? Plaatsten ze mini-advertenties in de krant?
Waarschijnlijk ging veel van mond-op-mond. Dat hoerenlopers onder elkaar het adres doorgaven. Voorstraat 17 met de aanvulling ‘boven de slager’. De slagerij van mijn ouders, de identieke voordeur naar de bovenverdieping ernaast en het overeenkomende huisnummer zorgden waarschijnlijk voor de verwarring.
Hoerenlopers
De hoerenlopers die bij ons aanbelden waren altijd licht gespannen. Het was vanzelfsprekend de eerste keer dat ze het betreffende hoerhuis gingen bezoeken. Een tweede keer naar het foute adres gaan zou wel heel dom zijn.
Het waren ook hoerenlopers in allerlei soorten. Het kwam overigens niet heel veel voor, zo’n drie keer per jaar, want er moest wel iemand thuis zijn. Meestal zullen ze voor een gesloten deur hebben gestaan. Want mijn ouders werkten en wij, mijn broertjes en ik, waren naar school. De keren dat we wel thuis waren, begrepen we snel wat er aan de hand was en verwezen we de man door naar een straat verder.
Vriend van mijn broertje
Het was echter niet altijd direct duidelijk. Zoals die keer dat er een jongen voor de deur stond. Ik was aan het telefoneren, hoorde maar half wat de jongen zei en liet hem in de woonkamer wachten.
‘Hij zal zo wel komen’, zei ik in de veronderstelling dat hij voor een broertje kwam. Met name mijn middelste broer had nog wel eens oudere vrienden op bezoek. De jongeman keek me verbaasd aan, maar ging aan tafel zitten.
Na een half uur ging ik naar hem toe. ‘Is mijn broer er nog niet?’, vroeg ik de jongeman. Hij keek me weer verbaasd aan. Toen viel bij ons beiden het kwartje. De jongen stond op, stamelde een paar onverstaanbare zinnen en liep met een rood aangelopen hoofd naar de deur.
Haastig rende hij naar de trap. Halverwege de steile trap gleed hij uit en roetsjte op zijn achterste naar beneden. Hij stond bij de deur toen ik hem nariep, ‘naar links, Voorstraat 17’.
Aangeschoten
Een andere situatie deed zich voor op een zondag. Ik was alleen thuis. Een jaar of zestien zal ik zijn geweest. Een te dikke jongen belde aan. Hij was duidelijk aangeschoten. Maar niet alleen dat verklaarde zijn onhandigheid. Hij was waarschijnlijk ook licht verstandelijk gehandicapt. Onhandig stonden we in de deuropening. Hij voelde zich duidelijk opgelaten, staand in de open deur.
Om de een of andere reden dacht ik niet direct dat hij bij het leger hoerenlopers hoorde. Ik liet hem binnen. In de woonkamer probeerde informatie te krijgen.
Stapper
Hij kwam uit Wijk bij Duurstede en was de avond ervoor uit geweest in Utrecht. Hij had de trein of bus gemist. Geleidelijk begreep ik uit zijn verhaal dat hij dacht bij de hoeren te zitten. In de loop van het gesprek kreeg ik medelijden met hem en werd ook zijn onbeholpenheid steeds duidelijker. Naar de hoeren wilde hij niet meer, hij wilde naar huis. Ik schreef een briefje voor mijn ouders en heb hem naar het station gebracht.
Open deur
Bijzonder was ook de keer dat ik thuiskwam. Ik deed de deur van de woonkamer open. In de kamer zat een man van een jaar of veertig aan tafel. Ik zei hem gedag en verliet de kamer weer. Ongeveer tien minuten later ging ik de kamer weer in met een tijdschrift dat ik bij de post had gevonden. Ik ging aan dezelfde tafel zitten als de man en begon het tijdschrift te lezen.
Af en toe keek ik op en dan knikten we naar elkaar. Hij had een goedkoop blauw pak aan en netjes gekamde haren, zoals toentertijd een medewerker van een bank.
Na ongeveer een kwartier vroeg ik hem op wie hij zat te wachten. In de veronderstelling dat hij door mijn broertje was binnengelaten, begon de situatie me toch te bevreemden. Hij noemde een naam. En toen viel het kwartje. Hoe hij binnen was gekomen was niet meer relevant. ‘Dan ben je verkeerd, je moet een straat verderop zijn’, vertelde ik hem.
Hij reageerde rustig. ‘Oh, nou dan stap ik maar eens op’. Hij pakte zijn tas en de jas die hij over een stoel had gehangen en verliet de kamer. Ik liep achter hem aan. Boven aan de trap vroeg ik me af of ik nog iets moest zeggen. Voor ik iets anders kon bedenken dan ‘tot ziens’, ‘veel plezier’ of gewoon ‘prettige dag’ hoorde ik de deur al dichtvallen.
Zie ook de berichten ‘Geboortehuis, rubriek in het AD‘ en ‘Leeghoofden‘
Vorige en volgende berichten
« Ouder: Vlassak-Verhulst in Bosch en DuinNieuwer: Smartphone opzet lensje (fvdw-18) »Een willekeurig bericht
Ik schrijf op deze site over allerlei onderwerpen. Soms is het heel persoonlijk, soms vooral informatief of beschouwend. Hieronder een willekeurig bericht uit ruim 2000 berichten.