Woordenboek van Aaszak tot Zwabber
kIk houd van woordenboeken, vooral als ze over één bepaald onderwerp gaan. Daarom was ik aangenaam verrast door het leuke woordenboekje ‘van aaszak tot zwabber’. Een klein groepje Nederlander vermoedt dan waar het boekje over gaat. De rest begrijpt het bij de ondertitel ‘woordenboek van de kaartspeler’. Het woordenboek staat vol woorden en uitdrukking rond kaartspellen.
De pocket van 154 pagina’s lag bij Kees op tafel. Hij wilde het in zijn wachtkamer leggen. ‘Het is een leuk boekje dat je gemakkelijk doorbladert en je dan verrast met een woord dat je opvalt’, vertelt Kees. ‘Neem het maar mee, leuk voor je verzameling’, voeg hij er lachend aan toe, ‘ik koop wel een nieuwe’.
Woordenboeken verzameling
Het is niet zo dat ik een fanatieke woordenboeken verzamelaar ben. Ik vind ze leuk, zoals ik ook veel andere thematische boeken leuk vind. Evenals series. Mijn woordenboeken verzameling is inmiddels wel behoorlijk uitgebreid. Die bestaat, ik zou bijna zeggen vanzelfsprekend, uit meerdere etymologische en algemene woordenboeken.
Verder vooral veel woordenboeken over één bepaald onderwerp. Marketing, Klokken en Horloges, Boekhouden, Esoterie, Forensische wetenschap, Architectuur, Gouden Eeuw, Wiskunde en nog veelmeer.
Kortom onderwerpen die lopen van A t/m Z. Ok, niet t/m Z. Met een Z-onderwerp kan ik in mijn verzameling niets vinden. Als het al bestaat. Wellicht is er een woordenboek van zeeziektes. Dat zal een dun boekje zijn, want van de mens kent er maar eentje. Bij honden heb je er minstens vier. Dat zijn de zogeheten Middellandse zeeziektes: Babesia, Ehrlichiq, Hartman en Leishmania.
van aaszak tot zwabber, van Aan t/m Zwitser
Nee, dan het woordenboek van de kaartspeler ‘van aaszak tot zwabber’. Dat zijn niet het eerste en laatste woord uit het woordenboek dat is samengesteld door Rien van den Broek en Ad Kerstens. Dat zijn namelijk Aan en Zwitser.
Aan hebben of zijn betekent dat je aan de beurt bent. Ik moest ook aan het werkwoord gaan denken. Want ‘je gaat er aan’ zou zomaar een uitspraak kunnen zijn bij het kaarten. En Zwitser hoort bij een gezegde. Een Zwitser in het water wordt gezegd als iemand een lagere kaart moet bijgooien.
Die Zwitser
Waarom het een Zwitser is? Die staan waarschijnlijk slecht bekend. Want ik ken wel de oude uitdrukking ‘Zuipen als een Zwitser, roken als een Turk’. Die hoorde ik ooit in Hasselt, in België. Deze en andere uitdrukkingen met Zwitsers wijzen vaak naar de Zwitserse huurlingen, gekochte militaire hulp, die vanaf de 15de eeuw door Europa trokken.
Als ze niet werden betaald trokken ze verder. Vandaar ook de meer bekende uitdrukking ‘geen geld, geen Zwitsers’. Die betekent zoiets als ‘zonder geld krijg je geen hulp of koopwaar’. Het lijkt dus een beetje op ‘boter bij de vis’.
Van aaszak tot zwabber, de betekenis
Laat ik maar snel teruggaan naar ‘van aaszak tot zwabber’. Het lemma aas heeft een uitgebreide omschrijving. Dat is logisch, de aas is immers een kaart uit het kaartspel. Het woordenboek van de kaartspeler verzuimt echter te vertellen dat het komt van het Latijnse as, een munteenheid, en dat het oorspronkelijk het getal 1 voorstelt. Een 1 bij kaartspellen. Maar ook bij dobbelstenen, waar het soms zelfs als symbool werd geplaatst; terwijl men de andere getallen in ogen weergaf. Maar wellicht is dat meer informatie voor een encyclopedie dan een woordenboek.
Na het lemma aas komt in het woordenboek het lemma aashulp. Dat zegt iemand die een aas krijgt die goed van pas komt.
Aaszak
Daarna komt aaszak, het valse spel. Niet meer en niet minder. De schrijvers vermelden nog dat de uitdrukking aaszak doen of uit de aaszak spelen valsspelen betekent.
Het gaat bij hen om het kaartspel. Vandaar dat ze geen interesse hebben in de andere betekenissen van aaszak. Zoals bijvoorbeeld spijszak, wat mogelijk de oorspronkelijke betekenis zou kunnen zijn. Een andere verklaring is dat het de zak was die goochelaars gebruikten. Ze toverden er een bijvoorbeeld een konijn uit of een kaart. Dat zou een aas kunnen zijn. En dan natuurlijk ook een dobbelsteen.
Volgens een Van Dale uit 1950 kan een aaszak overigens ook een oneerlijke speler zijn. Wat wij dus bij kaarten gewoon een valsspeler zouden noemen. Maar de oudste betekenis bij het kaartspel is zoals Van den Broek en Kerstens het gebruiken. Die stond al in het ‘moderne’ woordenboek uit 1930 van Jozef Verschueren.
Zwabber
Bij zwabber gebruiken de schrijvers vanzelfsprekend weer alleen de aan het kaartspel gerelateerde betekenis. Die luidt in ‘van aaszak tot zwabber’: pandoer zonder troef; behaalt de zwabberspeler alle slagen helemaal alleen, dan heet dat een stille.
De meeste mensen kennen de zwabber waarschijnlijk vooral als een dweil aan een stok. Het is bedoeld om gladde oppervlakken mee schoon te maken. Vaak bestaat de dweil daarbij uit stroken; die we dan ook weer herkennen uit de autowasstraat.
Meer zwabbers
Er zijn echter ook mensen die bij een zwabber denken aan een zachte borstel aan een stok. De dweil met stroken noemen zij dan een mop. Terwijl anderen dat woord beschouwen als een synoniem voor de zwabber.
Zwabber is vanwege dat schoonmaken ook de naam die men in de marine geeft aan matroos 3de klasse. Hij is degene die het dek zwabbert. Eerder al kregen anderen die naam. Een zwabber stond in het spreekwoorden boek uit 1925 van Fred. Stoett voor: een zwerver, bedelaar, landloper en dergelijke. Hij verwijst daarbij ook naar zwalken en zwerven, en het werkwoord dweilen. Kort na de oorlog werd een dronkenlap ook wel zwabber genoemd.
En de gabber in wording
Volgens Marc de Coster gebruiken gabbers het woord zwabber voor een gabber in wording. Iemand dus die nog een gabber moet worden. Een gabber was eind 20ste eeuw een aanhanger van gabberhouse, een subcultuur van hardcore house. Later was het in straattaal een kaalgeschoren jongen in trainingspak.
Voor het grote publiek in Nederland werden gabbers vooral bekend van de televisieserie en films rond New Kids. Daarbij ging het over een groepje hangjongeren uit het dorpje Maaskant, in Noord-Brabant.
Pandoer en pardoef
De schrijvers van het woordenboek ‘van aaszak tot zwabber’ gebruiken bij zwabber de betekenis rond pandoer, het oud-Hollandse kaartspel. Dat is natuurlijk ook een apart lemma in het woordenboek van de kaartspeler. Er blijken meerdere uitdrukkingen te bestaan rond pandoer, buiten het bekende opgelegd pandoer.
Mijn oog valt echter op een woord er vlak bij: pardoef. Van den Broek en Kerstens vonden in een van de ruim 150 gebruikte bronnen de uitdrukking, pardoef gaan. Dat betekent dat je verplicht alle slagen moet halen.
Johan Hendrik van Dale, de naamgever van het woordenboek, beschouwde pardoef in 1898 in zijn woordenboek als een lukraak woord, gelijk aan pardaf. Het is een Zuidnederlands woord. In het woordenboek van die streek, opgetekend in 1981 door Walter de Clerck, blijkt het gebruikt te worden als nabootsing van geluid van iets dat valt. Pardoef, pardaf, pardoes, pats en plof horen wat dat betreft bij elkaar. Hooguit is er onderscheid in de klap die te horen is bij de val. Is het een doffe klap van een zak meel dat valt op hout of een scheller geluid van een blik spijkers op een metalen vloer.
Bekend en onbekend
Tussen de ongeveer 2700 lemma’s rond kaartspellen in ‘van aaszak tot zwabber’ staan meerdere bekende woorden. De al genoemde aas is er eentje. Met een klein beetje moeite kan iedereen er vanuit de eigen kaartervaring zelf tien heel bekende woorden bedenken. Ze staan zonder twijfel in het woordenboek dat is uitgegeven door uitgeverij Eburon.
Leuker zijn de vele, in ieder geval voor mij, onbekende woorden en uitdrukkingen. Leuk, maar vooral ook verrassend, interessant en meer. Zoals het gezegde het hele hoofdbestuur. Dat is bij klaverjassen aas, heer, vrouw, boer en nel. En dan kijk ik bij nel en lees dat het de negen van de troefkleur is. Wanneer een speler alleen de nel heeft, dan speelt hij of zij op de kale nel.
Het valt me op dat er veel woorden en uitdrukkingen zijn om een valsspeler te benoemen of aan te wijzen. Daarvan zijn kwartjesvinder, vaartflikker en broddelaar er slechts drie.
Er zijn ook opmerkelijke woorden, soms ook in uitdrukkingen, zoals poepen, kakstoel en gracht. De laatste twee duiden erop dat de speler te hoog biedt en daardoor verliest.
En wat te denken van het benenzeikertje. Dat verwijst naar de beddenpisser en dat blijkt een troefkaart.
Spekkoper
Ik denk terug aan mijn bezoek aan Kees. Eigenlijk gingen we weer even bijpraten. We hadden elkaar twee maanden niet gesproken. Dan ligt er zo’n leuk woordenboek op tafel en krijg ik het van hem.
In ‘van aaszak tot zwabber’ lees ik dat ik daarmee spekkoper ben, bij kaarten slagen halen waarop je niet had gerekend. Dat komt uit een tijd dat spek iets waardevols was. De handel in spek was flink winstgevend en het werd synoniem voor voorspoed en geluk.
De afbeelding in de header is gebruikt als omslag van het woordenboek. Het schilderij ‘de kaartspelers‘ is gemaakt door Theo van Doesburg.
Zie ook het bericht ‘Baccarat, het kansspel‘.
Vorige en volgende berichten
« Ouder: Live foto functie op de iphoneNieuwer: Feitengokker, wie of wat is dat? »Een willekeurig bericht
Ik schrijf op deze site over allerlei onderwerpen. Soms is het heel persoonlijk, soms vooral informatief of beschouwend. Hieronder een willekeurig bericht uit ruim 2000 berichten.