De johnnies
Vannacht sliep ik onrustig. Dromen doe je in je remslaap, de fase tussen sluimerslaap en wakker zijn. Daar verbleef ik de hele tijd. In een echt diepe slaap kwam ik niet. De nacht bestond uit allemaal korte dromen van bizarre situaties. Een paar kon ik er vanmorgen terughalen. Freudologen mogen zeggen wat het betekent.
Ik zit in de bioscoop. Het is rustig en ik zit in het midden van de zaal, aan het gangpad. Aan de andere kant daarvan zit een man. Het is een actiefilm, wellicht de nieuwe James Bond die ik onlangs zag. Op een gegeven moment komt er een jonge vrouw naast me zitten. Ik kijk haar even kort aan en draai me weer naar het beeld. Ik vraag me niet eens af waarom ze vlak naast me is gaan zitten, er is immers plaats zat in de bioscoop.
Plotseling voel ik een hand op mijn knie. De hand beweegt langzaam heen en weer. Geleidelijk begint ze me overal te betasten. Zelf doe ik niets, ik kijk naar de film. Dan fluistert ze in mijn oor ‘Als je me niet snel 100 euro geeft, ga ik heel hard schreeuwen dat je me aanrandt’. Ik draai me naar de man aan de andere kant van het gangpad .’Jij kent Dickie Schippers toch ook?’, vraag ik hem. Terwijl hij vooruit blijft kijken antwoordt hij ‘natuurlijk ken ik hem.’ Ik voel de vrouw verstrakken en kort daarop verlaat ze de zaal.
Als ik droom, wat niet elke nacht gebeurt, kan ik dat meestal herleiden naar iets van de voorgaande dag. Zouden het de ‘Johnnies’ zijn die ik gisterenavond meemaakte, van een ontmoeting zou ik niet willen spreken.
De johnnies
Johnnies, spreek uit Sjonnies en genoemd naar de aso in Flodder. Ik was op bezoek bij Ronald en Marianne, een vriend en zijn vrouw, toen ze aanbelden. ‘Aangetrouwde familie’, fluisterde Ronald snel toen Marianne naar de voordeur liep. Ik dacht dat het een verwijzing was naar de gebruikelijke haat-liefde die velen met hun schoonfamilie hebben.Maar ik begreep al snel dat zijn fluister een waarschuwing en excuus in één was.
Luidruchtig kwamen ze binnen. Arie was het evenbeeld van Kees, één van de zonen in Flodder. Het was een slungelig type, met wat ze vroeger melkboerenhondenhaar noemde. Zijn te dunne shirtje voor de tijd van het jaar was minstens twee maten te groot. Met een snelle groet naar Ronald kwam hij, zijn hand al vooruitstekend bij de deur, op mij af. ‘Ha, Arie’, zei hij terwijl hij me een hand gaf. Een vochtige hand. Terwijl hij mijn hand vast bleef houden, draaide hij zich om en zei in onvolprezen plat Utrechts ‘en dis Ans.’ Maar Ans stond niet waar hij haar had verwacht, waarschijnlijk anderhalve meter achter hem.
Ans was nog in de gang bezig met iets van metaal. Het klonk alsof er een fiets werd gedraaid in het smalle gangetje bij de voordeur. Arie liet mijn hand los en liep met grote stappen naar de kamerdeur, uitroepend ‘verdomme, wat zijn we weer allemaal aan het doen’ met de nadruk op verdomme.
Ronald keek me aan. Ik zag aan zijn blik dat hij het al veel vaker had meegemaakt en ooit had besloten er vooral een gelaten houding bij te hebben. Zijn huis en de huisvrede werden in beslag genomen. Een overval van aangetrouwde familie waarvoor je de politie niet kunt bellen.
Nu stonden ze met zijn vieren in de deuropening aan een soort kleine scootmobiel te trekken en te duwen. Marianne stond er achter, ook overgeleverd aan het onverwachte bezoek. Naast haar stond een jochie van een jaar of twaalf. Nog trekkend aan het voertuig keek Arie over zijn schouder. ‘Dis Ans’, zei hij met zijn hoofd wijzend naar een uit vetrollen opgebouwde vrouw die bezweet tegen het wagentje stond te duwen.
‘Hij hebt een nieuwe’, zei Arie tegen Ronald, wat volgens mij als een verontschuldiging voor het gestuntel moest dienen. Ronald knikte. Als hij zich al ergerde aan de inval, dan kon hij het goed verbergen.
Toen eindelijk het gevaarte binnen was, duurde het nog even voor iedereen zat. Want er moest worden besproken waar ‘ome Rinus moet gaan staan’, verwijzend naar de zittende man die één was geworden met zijn vervoermiddel. Er werden enkele stoelen verplaatst, want hij moest naast het zeeaquarium. ‘Dat vintie leuk’, zei de spichtige vrouw die even later werd voorgesteld als Jeanette. Ze bleek de moeder van het jochie dat waarschijnlijk Richard heette, maar werd voorgesteld als ‘Riesch’. Ook was ze de vrouw van Herman.
Die Herman stond nog in de deuropening met een sigaret. Ik had Marianne al horen zeggen dat er in de kamer niet mocht worden gerookt. Dus was Herman maar half binnengekomen. Maar toen het stelletje zat, haalde Arie een voorgeraaide sigaret uit zijn shag-zakje en stak Jeanette een sigaret op. Dat was het teken voor Herman dat hij naar binnen kon, waarbij hij zijn sigaret provocerend tussen zijn lippen heen en weer bewoog. Ronald knikte naar zijn vrouw, zijn ogen brachten daarbij een subtiele boodschap over die ik herkende als ‘laat maar, het is tegen dovenmansoren en laten we de vrede bewaren’.
Ik zal er verder niet over uitweiden. Niet over het haast onverstaanbare gezwets, het bier dat over de grond ging, de schaaltje nootjes dat in een razend tempo werd leeggegeten. Niet over de dagelijkse bezigheden waarmee ze een redelijk strafblad vulden, waarbij Herman telkens iets riep over een ‘eerlijk brood verdienen’. Niet over hun kleding, manieren en taalgebruik. Het werd een avond van vele nieuwe indrukken.
Misschien was het wel een cultuurshock geweest, die me vannacht uit een goede slaap heeft gehouden.

Vorige en volgende berichten
« Ouder: Te mooi om waar te zijnNieuwer: Laura Zuniga, te mooi om waar te zijn »Een willekeurig bericht
Ik schrijf op deze site over allerlei onderwerpen. Soms is het heel persoonlijk, soms vooral informatief of beschouwend. Hieronder een willekeurig bericht uit ruim 2000 berichten.