Doos met teksten van mij

Doos met teksten van mij

Gisteren tegen de avond belde mijn moeder. Ze had bij het opruimen van de zolder een doos met teksten van mij gevonden. Of ik daar nog wat mee wilde, anders kon het nog mee in de blauwe Kliko met papier. Die komen ze maandag ophalen, vertelde ze er nog bij.

Doos met teksten van mij

Ik kon me geen voorstelling maken van een doos met teksten van mij. Maar de blauwe Kliko was een schrikbeeld. Dus ik stapte in mijn auto en reed naar mijn moeder.

De doos met teksten van mij zat vol met multomappen, foliomappen en losse vellen vol getypte tekst. Een goudmijn uit mijn jeugd, dacht ik. Hoelang had ik dit al niet meer gezien. Ik pakte er willekeurig wat losse vellen uit. Eigenlijk wist ik niet eens dat ik het materiaal nog had.

Orriëntatie

Na twee uur heb ik een redelijk beeld van het materiaal. Het blijken dagboeken, noties, gedichten, schrijfpogingen en verhalen. Geschreven tussen mijn vijftiende en drieëntwintigste levensjaar. Veel te veel om in korte tijd te bekijken. Laat staan te lezen. Wel lukt het een beeld te krijgen en te genieten.

De verhouding geschreven en getypte tekst is ongeveer gelijk. Het valt me op dat in de meeste tekst nauwelijks is gecorrigeerd. Niet in het met ballpoint geschrevene en niet in de vellen die met het IBM-bolletje werden geraakt.

Natuurlijk is het leuk hier wat van die oude pennenvruchten te plaatsen. Maar het is veel en het is bijzonder gevarieerd. Hier een willekeurig greepje van enkele korte teksten.

Café-vriend

Je kent hem wel. Na drie pilsjes in het café op de hoek vertelt hij me luidruchtig dat Ajax dé club is. Twee pilsjes later legt hij uit waarom hij zich door zijn baas belazerd voelt. Direct daarop, tijdens het volgende pilsje, gaat hij in op de problemen van de regering. Tijdens zijn laatste pilsje vertelt hij me over zijn seksuele leven, waarbij hij vooral vertelt dat het niet zo goed meer botert tussen zijn vrouw en hem. Twaalf uur later, als je hem op straat tegenkomt, herkent hij je vaag, zegt ‘hoi’ en loopt door.

Fysio-meisje

Het is een warme middag in september. Een kwartier geleden heb ik een plaatsje gevonden op één van de overvolle terrasjes in de stad, om van de nazomer te genieten. Voor me staat een koel glas bier. Ik sta op het punt het boek dat ik heb meegenomen open te slaan, Martin Melskens ‘Screenplay en de vloed’, als ik bedenk wat voor een spanning er uit gaat van een gesloten boek. Een gesloten boek van een voor mij nog onbekende schrijver.

Wat zal het worden, een boek dat ik na tien bladzijden lezen aan de kant leg of… ik denk aan het boek ‘het wilde feest’ van Adriaan van der Veen, dat ik las omdat er op school alleen werd gepraat over Mulisch, Wolkers en het Reve en ik wilde wat anders. Wat een indruk maakte die schrijver op me, zo zelfs dat ik in één maand nog vijf boeken van hem kocht en las.

Er is een meisje naast me komen zitten op het enige stoeltje dat nog vrij is. Het is een leuk meisje. Als ze me rustig laat lezen zal ik het haar vergeven dat ze op de plek zit waar ik, als ik me in mijn boek had verdiept, mijn voeten had willen leggen. Maar helaas.

Helaas …

‘Sorry hoor als ik je stoor, maar ik ben volkomen vreemd in de stad’.
Is dat een nieuwe truc, rook je soms niet, om met een vreemde contact te maken, denk ik.
‘Ik studeer sinds twee weken fysio hier’.
Ja vertel me je levensverhaal maar. Ik voel irritatie. Maar misschien was ik al uit mijn humeur en om dan zo’n meisje daar van te beschuldigen, ook al is ze een onbekende, ligt niet in mijn aard. Ik laat niets merken en knik belangstellend.
‘Het klinkt misschien gek, maar ik woon hier op kamers en om altijd alleen voor mezelf eten klaar te maken vind ik zo vervelend. Heb jij zin om vanavond bij me te eten?’
Daar zit ik dan. Ze had van alles kunnen zeggen en ik zou gewoon hebben gereageerd. Nu ben ik toch wel even van mijn stuk gebracht. Ik knik bevestigend, reken mijn biertje af en loop met haar mee.

Het leuke is dat ik me bij veel verhalen die ik gisterenavond las nog van alles kan herinneren. Bovenstaande bijvoorbeeld met het fysiomeisje vond plaats bij café De Binnenstad aan het Voor Clarenburg, tussen de Lange Elisabethstraat en Achter Clarenburg in Utrecht. En het meisje woonde op kamers aan de Oudegracht ter hoogte van De Slegte. Je moest ongeveer vijf meter een steegje in lopen en daarna een trappetje met drie treden op naar een groene voordeur. Ik moet eens gaan kijken hoe de situatie daar tegenwoordig is…

Bouk

Bouk was een log stuk mensenvlees; handen als kolenschoppen, armen als bielzen, een buik als een fust Heineken en benen als lamsbouten die van boven vol vlees uitliepen in te magere enkels. Zijn hoofd, rond als een voetbal en voor zijn negentien jaren al erg ruw, was met rimpels getekend. Als je naast hem stond en je keek naar hem op, dan zag je de blauwe adertjes of haarvaatjes lopen in zijn bolle appelwangen.

Bouk was een jongen van het platteland. Om precies te zijn, hij kwam uit Zoutkamp. Hij had al een hele tijd als boer gewerkt. Zijn eeltige handen getuigden daarvan. Voor Bouk was militaire dienst eens wat anders. Vakantie noemde hij het. Nooit verder dan Groningen was hij geweest en dan nog alleen naar de markt daar. En nu lag hij na een, in zijn beleving, lange treinreis, in Breda in een kazerne met allemaal vreemde jongens uit Amsterdam, Rotterdam en Utrecht.

Print deze pagina
Bovenstaand bericht is geschreven op 22 juni 2013 door in de categorie 2013, Algemeen

Vorige en volgende berichten

« Ouder: Nieuwer: »

Een willekeurig bericht

Ik schrijf op deze site over allerlei onderwerpen. Soms is het heel persoonlijk, soms vooral informatief of beschouwend. Hieronder een willekeurig bericht uit ruim 2000 berichten.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *