Zelf de grootste labbekak
Er was deze week ophef over een interview van VNO-NCW voorzitter Hans de Boer in de Volkskrant waarin hij het woord Labbekak gebruikte. Nog geen dag na zijn uitspraak blijkt hij zelf de grootste labbekak.
De Boers uitspraak
In het interview met de Volkskrant zei De Boer zoiets als, ‘Honderdduizenden Nederlanders en immigranten met een uitkering zijn labbekakken, die per direct aan het werk kunnen en moeten’. Ik ben het met hem eens. Niet per se met de uitspraak als zodanig, wel met hetgeen hij er eigenlijk mee wilde zeggen: het stelsel van uitkeringen en toeslagen voldoet niet meer (als het dat ooit heeft gedaan).
Vanzelfsprekend is er veel meer te zeggen over de uitspraak van De Boer. Vanzelfsprekend stort de media zich sensatiezoekend slecht op dat ene onderdeel en volgen politici en anderen braaf. Daardoor blijft de kern van zijn betoog onderbelicht. Dat hij hoogopgeleiden met een uitkering asperges wil laten steken en nog wat soortgelijke voorbeelden geeft helpt daarbij, naast de vergelijking met labbekakken, ook niet zijn boodschap over te brengen.
De labbekak
Dat hij het woord labbekak gebruikt vind ik leuk, het woord is een beetje in onbruik geraakt. Veel mensen kennen het wel en vermoeden de negatieve betekenis. Het woord heeft volgens het woordenboek meerdere betekenissen, zoals suffers, lummel, bangerd, flauwerd en babbelaar.
In dat soort gevallen kijk ik altijd graag even naar etymologe en taalkundige Nicoline van der Sijs. Volgens haar betekent labbekak vooral vreesachtig persoon. En dat blijkt De Boer al kort na zijn uitspraak te zijn. Hij komt er op terug en blijkt daarmee zelf de grootste labbekak.
Labbekack
Labbekak is opgebouwd uit twee woorden, labben en kak. Het eerste woord betekent leuteren, babbelen, praatjes maken. Het tweede woord verwijst naar poep. Maar dan vooral in de betekenis van iets smerigs, iets waar je je neus voor ophaalt. Doordat iemand die bang is het stront door de broek kan lopen is de betekenis van een angstig persoon ontstaan
In de vorm van labbekack en labbekaeck komt het woord al in oude boeken voor. In 1642 bijvoorbeeld in het toneelstuk Klucht van Oene van Jan Vos, in 1690 in het toneelstuk De toveres Circe van Adriaen Bastiaensz de Leeuw en in 1708 in Boerekermis van Lukas Rotgans.
Eigenaardig woord
In 1904 meldt een verslaggever van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (KANTL) in hun jaarboek dat het woord labbekak eigenaardig is. Hij vindt het vreemd dat het zonder uitleg wordt opgenomen in een woordenboek. Hij noemt ook andere woorden die we nu nauwelijks meer horen, zoals Lameer, Kalissie en Klabotskop.
Bekende schrijvers
In het bekende boek De kleine Johannes van Frederik van Eeden komt het woord ook voor. Van Eeden schrijft: Hier hebben we Labbekak en Goedzak, allerliefste tweelingen, helemaal gebouwd van goedheid en liefde. Kijk maar, alles drilt en flabbert als gelei, beenderen hebben ze niet, kwaad deden ze nooit. Als die niet in den hemel horen, wie dan?’ ‘Verstand hebben ze natuurlijk niet,’ zei Johannes.
Er zijn meer bekende schrijvers uit het verleden die de labbekak opvoeren in hun boeken: A.M. de Jong in Merijntje Gijzen’s jeugd (1926), Felix Timmermans in Boerenpsalm (1935), Willem van Iependaal oa. in Polletje Piekhaar (1935). Ook in de briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron wordt regelmatig gesproken over een hypocriete Labbekak.
Recenter
Geleidelijk raakt het woord Labbekak echter in onbruik. In 1965 verschijnt nog wel een Fries boek waarin het woord zelfs in de titel wordt gebruikt, Kûgels foar in labbekak (kogels voor een labbekak) van Anne Wadman.
De labbekak van De Boer
Meer informatie over de labbekak van De Boer in het artikel ‘Wat klopt er van de labbekak?‘ en het interview en de nasleep in de Volkskrant
Zie ook het bericht ‘Jodenkoek, jodiumtekort en Joden‘ of ‘casinobrood, waar komt dat vandaan‘
Een willekeurig bericht
Ik schrijf op deze site over allerlei onderwerpen. Soms is het heel persoonlijk, soms vooral informatief of beschouwend. Hieronder een willekeurig bericht uit ruim 2000 berichten.